Biotoop

Biotoop Ruimte voor molens

Molenstichting Weerterland heeft met de gemeente Weert en Molenstichting Limburg het Convenant Molenbiotoop afgesloten. In dit convenant hebben partijen vastgelegd hoe men samen de molenbiotopen wil beschermen en waar mogelijk verbeteren. Weert was daarmee de eerste gemeente in Zuid Nederland waar op deze wijze afspraken werden gemaakt voor de bescherming en verbetering van de molenbiotopen en waar de onbelemmerde windvang van de windmolens in duidelijke afspraken en richtlijnen is vastgelegd.

In 2011 voerde de Monumentenwacht Limburg in opdracht van de Provincie Limburg een inventarisatie van de biotopen van de windmolens in Limburg uit. De uitkomsten van deze inventarisatie kunt u hier lezen (pdf-file): Windmolenbiotoop inventarisatie Limburg

Biotoop met fikse tekortkomingen bij Sint Annamolen Tungelroy

Biotoop met fikse tekortkomingen bij Sint Annamolen Tungelroy

Op onderstaande kaart van Limburg is de beoordeling van de biotopen van de biotopen van de windmolens in Midden Limburg in een oogopslag te zien. Conclusie: er is nog veel winst te behalen en werk te verzetten.

Biotoopsituatie in Midden  Limburg

Biotoopsituatie in Midden Limburg

 

De inhoud van het convenant dat de molenstichting met de gemeente Weert afsloot kunt u hier lezen:

MOLENCONVENANT

Inleiding

De provincie Limburg telt zowel watermolens als windmolens, waarvan er in totaal aan het eind van de 19e eeuw 264 in bedrijf waren. De watermolens zijn het meest typerend voor het Limburgse landschap. In de laatste 150 jaar zijn er in de provincie meer watermolens dan windmolens geweest. De vele beken, die dankzij de geaccidenteerde bodem een groot verval kennen, hebben de bouw van watermolens sterk bevorderd. In de twintigste eeuw is de afname van het aantal watermolens geleidelijk verlopen, vooral als gevolg van de invoering van omvangrijke ruilverkavelingsprojecten en veranderingen in het landbouw­bedrijf. De beken waarop de molens werkten werden gekanaliseerd. Exploitatie van deze molens werd op deze manier praktisch onmogelijk gemaakt. Van de 131 watermolens die Limburg in 1920 telde zijn er nog maar 48 over.

Een concentratie van windmolens is te vinden in Noord- en Midden-Limburg. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal windmolens sterk toe (van 62 naar 142). De karakteristieke Limburgse standaardmolen werd in deze periode steeds meer verdrongen door het bovenkruiertype. Deze laatste was praktischer in de bedrijfsvoering en eiste minder onderhoud. De terugloop van het aantal windmolens was veel abrupter dan die van watermolens. Dit was vooral het gevolg van de oorlogshandelingen gedurende de periode 1940-1945 en de voortschrijdende industrialisering. Op dit moment telt de provincie Limburg nog 40 windmolens.

Daarnaast zijn er in Limburg nog 71 restanten van molens bekend.

Het aantal molens dat momenteel op het grondgebied van de gemeente Weert ligt past in het geschetste beeld, namelijk: een watermolen, acht windmolens, waarvan vier windmolens eigendom zijn van de gemeente, en een molenromp. Daarmee heeft Weert meer dan 10% van de molens in de provincie Limburg binnen haar gemeentegrenzen.

Aanleiding voor dit convenant

De complete molens in Weert zijn allemaal als rijksmonument aangewezen. De molens worden derhalve in de eerste plaats beschermd door de Monumentenwet. De molenromp van de Boonesmolen is onlangs aangewezen als gemeentelijk monument.

Tijdens onderhandelingen met de Molenstichting Limburg (MSL) over de bouwhoogten in het gebied Centrum Noord is door de MSL de wens geuit om naast bescherming van de molen zelf te komen tot een algehele eenmalige en eenduidige regeling om de windvang van de molens in Weert veilig te stellen. Voldoende windvang is immers essentieel voor het behoud van de molens. Daarnaast zijn een voldoende watertoevoer en het waterrecht van groot belang voor het functioneren van watermolens. Verder heeft de MSL ervoor gepleit om ook betere kaders te scheppen voor onderhoud en restauratie van molens en om het beheer en de exploitatie van de gemeentelijke molens onder te brengen bij een stichting. De Molenstichting Weerterland (MSW) is hiertoe inmiddels opgericht door oudheidkundige kring de Aldenborgh te Weert.

De hierna te noemen partijen:

De Molenstichting Limburg, te dezer rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer P. Willekens, voorzitter, en mevr. B. Jongerius, secretaris,

De Molenstichting Weerterland, te dezer rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer H. Steeghs, voorzitter, en de heer F. Weerts, secretaris,

De gemeente Weert, te dezer rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder van ondermeer cultuur en monumentenzorg de heer H. Coolen,

Nog uit te breiden met de overige moleneigenaren die de uitgangspunten van dit convenant onderschrijven,

komen als volgt overeen:

  1. Molenbiotopen

Ter waarborging van de windvang en het zicht op de molen zijn molenbiotopen vastgesteld. De molenbiotoop betreft het gebied rondom de molen dat beschermd wordt tegen het oprichten van bebouwing en beplanting in verband met de windvang en het zicht op de molen. De molenbiotopen worden berekend aan de hand van de hiervoor geldende formule, zoals opgenomen in de ´Handleiding Molenbiotoop’ (bron: Vereniging De Hollandsche Molen, Amsterdam, november 1995). Hierin wordt onderscheid gemaakt in open, ruw en gesloten gebied. Voor watermolens gelden andere randvoorwaarden, maar ook deze dienen niet in hun functioneren te worden belemmerd.

Teneinde de windvang veilig te stellen ten aanzien van de molens is in nieuwe bestemmingsplannen een adequate planologische regeling noodzakelijk. In het kader van de ´herziening verouderde bestemmingsplannen´ waarmee de gemeente thans bezig is, worden de volgende afspraken gemaakt:

  1. Volgens de richtlijnen van de Vereniging De Hollandsche Molen, die landelijk hiervoor worden gehanteerd, is voor iedere molen een biotoop vastgesteld, gebaseerd op een zone met een straal van 500 meter rondom de molen. Binnen deze zone is een maximale bouwhoogte toegestaan volgens de formule en is gebaseerd op twee uitgangspunten:
  2. H(max) = (x/n) + c*z + NAP(maaiveld molen).

Waarbij geldt dat:

H(max): maximale hoogte bebouwing tov NAP (nok, dak, groen, etc.)
x: afstand tot hart molen
n: invloedsfactor terreingesteldheid (140 voor open terrein, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied)
c: constante voor windbeperking (uitgaande van de maximaal toelaatbare windreductie van 5% is dit 0,2)
z: askophoogte t.o.v. maaiveld molen
NAP(maaiveld molen): hoogte maaiveld molen tov NAP
  1. De regel dat binnen een straal van 100 meter rondom de molen geen obstakels zijn toegestaan boven de berg- of stellinghoogte.
  2. Deze regeling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen waarin molens voorkomen. Tevens geldt een aanlegvergunningplicht voor de aanplant van hoogopgaand groen (hoger dan 5 meter).
  3. Indien bouwplannen met toepassing van procedures van de Wet ruimtelijke ordening worden gerealiseerd, worden de daar geldende molenbiotoop en de daarbij behorende bebouwingshoogtes in acht genomen.
  4. Van een eventuele procedure voor een bouwplan gelegen binnen de molenbiotoop die de maximaal toegestane bouwhoogte volgens de biotoopregels overschrijdt, zal het voornemen kenbaar worden gemaakt aan de MSL en MSW, waarbij de gelegenheid wordt geboden om binnen de daarvoor geldende termijn hun zienswijze kenbaar te maken.
  5. Indien en zodra een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht, wordt in geval in of nabij het plan een molen is gelegen de aangegeven molenbiotoop met de daarbij behorende voorschriften in het plan verwerkt. De commissie Cultuurhistorie toetst of dit correct gebeurd is. Bij afwijking hiervan worden MSL en MSW ingelicht, waarbij gewezen zal worden op de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
  6. In overige voorkomende gevallen zal, als daar voor een van de partijen aanleiding voor is, overleg worden gevoerd.
  7. Uiterlijk een jaar na afsluiting van dit convenant wordt een nulmeting verricht betreffende de molenbiotopen. Jaarlijks worden de ontwikkelingen hieromtrent met de convenantpartners besproken.
  1. Bevordering van het vaker draaien van molens

Molens behoren te draaien en waar mogelijk te malen, ook in de gemeente Weert. De convenantpartners hebben een inspanningsverplichting ten aanzien van de volgende punten:

  1. Het behoud en onderhoud van de molens in Weert als cultureel erfgoed van Weert,
  2. Het zo veel als mogelijk laten draaien van de molens en voor publiek toegankelijk houden of maken,
  3. De molens zo veel mogelijk te laten malen,
  4. Het belang van molens breed onder de aandacht te brengen en
  5. Te bevorderen dat molens een meerwaarde kunnen zijn voor de verschillende cultuurhistorische projecten in Weert.

Aldus overeengekomen en getekend op 12 december 2008 te Weert

Molenstichting Limburg

De secretaris                                      De voorzitter

Molenstichting Weerterland

De secretaris                                      De voorzitter

Gemeente Weert

De wethouder

 

Molenbiotoop tekening

De nadere uitwerking van het Convenant Molenbiotoop is vastgelegd in onderstaande Molenbiotoopregels zoals die voor de gemeente Weert in de bestemmingsplannen zijn opgenomen:

Molenbiotopen regels in bestemmingsplan Buitengebied.

Binnen het plangebied of buiten het plangebied maar met een invloedsgebied tot binnen het plangebied ligt een aantal molens (tevens rijksmonumenten), waarvan de molenbiotopen binnen de plangrens reiken. Deze molens dienen vanuit historisch perspectief beschermd te worden. Bij deze bescherming behoort ook het garanderen van een bepaalde hoeveelheid windvang voor deze molens,  zodat de wieken kunnen blijven draaien. Het gaat om de volgende molens:

1. Sint Antoniusmolen aan de Neelenweg 17 te Laar

2. Molen De Hoop aan de Coolenstraat 24A te Swartbroek

3. Sint Annamolen aan de Keenterstraat 1 te Keent, Weert

4. Sint Annamolen aan de Tungeler Dorpsstraat 75 te Tungelroy

5. Sint Jansmolen aan de Molenweg 16 in Stramproy

6. Molen De Nijverheid aan de Veldstraat 54 te Stramproy

Voor de exacte bepaling van de maximale bouwhoogten en hoogte van bomen is de in het boekwerk ‘De Hollandsche Molen’ van gelijknamige vereniging opgenomen formule gehanteerd, met inachtneming van bovenstaande. Aan de hand van enkele variabelen, waaronder de afstand tot de molen, kan middels deze formule berekend worden wat de maximale bouwhoogten/ hoogte van bomen op een locatie binnen de molenbiotoop zijn. De molenbiotoop geldt, volgens voornoemd boekwerk, voor een gebied met een straal van 500 meter rond de molen, omdat daarbuiten de invloeden van bebouwing op de windvang van de molen minimaal zijn. Extreem hoge bebouwing direct buiten deze invloedscirkel van 500 meter kan toch voor extra hinder in de windvang zorgen, maar wordt hier verder buiten beschouwing gelaten, aangezien de effecten hiervan gering zijn en aangezien dergelijke bouwhoogten/hoogten van bomen in onderhavig plan niet voorkomen.

De formule die gebruikt wordt voor de bepaling van de maximale bouwhoogte/hoogte van bomen luidt

als volgt : H(max) = (x/ n) + c* z + NAP(maaiveld molen),

met dien verstande dat binnen een afstand van 100 meter van de molen niet mag worden bebouwd.

Waarbij geldt dat :

Vastleggen in volledig scherm 7-7-2015 132302.bmp

Als alle waarden ingevuld worden volgt hieruit de volgende formule voor de maximale bebouwingshoogte-bepaling:

1. Sint Antoniusmolen Laar

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/75) + 0,2 * 15,83 + 33,80 oftewel H(max) = (x/75) + 36,97

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 38,30 meter boven NAP (ca. 4,50 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 40,30 meter bovenNAP (ca. 6,50 m boven maaiveld).

2. Molen De Hoop Swarbroek

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/50) + 0,2 * 20,73 + 29,74 oftewel H(max) = (x/50) + 33,90

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 35,90 meter boven NAP (ca. 6,10 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 38,90 meter boven NAP (ca. 9,20 m boven maaiveld).

3. Sint Annamolen Keent

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/50) + 0,2 * 15,07 + 33,75 oftewel H(max) = (x/50) + 36,76

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 38,76 meter boven NAP (ca. 5,01 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 41,76 meter boven NAP (ca. 8,01 m boven maaiveld).

4. Sint Annamolen Tungelroy

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/50) + 0,2 * 16,10 + 31,20 oftewel H(max) = (x/50) + 34,42

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 36,42 meter boven NAP (ca. 5,22 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 39,42 meter boven NAP (ca. 8,22 m boven maaiveld).

5. Sint Jansmolen Stramproy

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/50) + 0,2 * 13,10 + 32,80 oftewel H(max) = (x/50) + 35,42

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 37,42 meter boven NAP (ca. 4,62 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 40,29 meter boven NAP (ca. 7,62 m boven maaiveld).

6. De Nijverheid Stramproy

Binnen de molenbiotoop geldt ten aanzien van maximale bouwhoogten t.o.v. NAP de volgende formule: H(max) = (x/50) + 0,2 * 15,20 + 32,25 oftewel H(max) = (x/50) + 35,29

Bij een afstand van 100 meter van deze molen zou dus tot 37,29 meter boven NAP (ca. 5,04 m boven maaiveld) gebouwd mogen worden en op 250 meter van deze molen tot 40,29 meter boven NAP (ca. 8,04 m boven maaiveld).